Weer een week verder, en wat betekent dat ik al veertien dagen elke dag een stukje schrijf. De komende tijd zal ik de donderdag gebruiken om te evalueren, om erachter te komen wat ik nou eigenlijk vind, en of er een basis ontstaat om mee door te gaan. Beschouw het maar als een gesprek dat in mijn hoofd plaatsvindt.
Ten eerste, afgelopen week heb ik zowaar reacties gekregen op blogs. Online en offline. Dat vind ik enerzijds leuk, anderszijds schiet ik haast in een kramp. Kijk, het is niet zo dat ik mezelf meet met Multatuli, als ik zeg ‘Ik wil gelezen worden. Ja, ik wil gelezen worden.’ Maar als je niet gelezen wil worden, dan schrijf je in een schrift of notitieblok, en houd je het voor jezelf. Overigens wilde Multatuli ‘zóó schryven dat het gehoord werd,’ en was het hem niet te doen om hoe hij schreef. Voor mij is het juist wel een oefenplaats in het schrijven zelf.
Een oefenplaats in schrijven waar je imaginaire lezers voor ogen hebt, die mogelijk kunnen reageren, en je daarmee van feedback voorzien. Wanneer er dan daadwerkelijk een reactie komt (naast de reacties van mijn liefste cheerleader, love you Geert), schrik ik als het ware op uit mijn bubbel, en moet ik me plotseling verhouden tot de (opmerking van een) ander. Dat is leuk, en confronterend tegelijk. Maar leuk.
Iemand vroeg, vind je het niet lastig dat je met een blog niet weet wie er leest? Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot Instagram, waar je kunt zien wie je verhaal bekijkt. Ik denk het niet. En dat heeft voor mij te maken met het feit dat je moeite moet doen om op deze plek terecht te komen, en te lezen. Het is niet, zoals met de meeste social media, dat het naar je toekomt, om het vervolgens gedachteloos te kunnen consumeren. Wie zoekt tegenwoordig nog bewust blogs op? Niet veel, denk ik, maar degenen die dat doen, zijn wel de leukere mensen, zoals jij bijvoorbeeld.
Inhoudelijk vind ik het allemaal redelijk matig wat ik schrijf, maar het grappige is, het weerhoudt me er niet van om door te gaan. Iets doen is altijd nog beter dan niets doen.