Wij zijn al twintig jaar samen, waarvan al meer dan 13 jaar getrouwd, en hoe geef je woorden aan wat iemand voor je betekent als je langer samen bent dan ooit los van elkaar geweest?
Maar ik ga toch een poging wagen. Omdat het Valentijn is, en ik een man heb van de grootse gebaren.
Mijn thuis. Ik denk dat ik het meest houd van z’n ogen. Ogen die vol leven zitten. Vriendelijke, mooie groene ogen, die me bemoedigend aankijken, als ik iets spannends doe. Te weten dat er iemand is op wie ik altijd altijd altijd kan terugvallen. Ogen die een plan hebben. Ogen met kraaienpootjes. Mijn thuis. Ik ben niet degene met grootste gebaren, maar wel van grootse woorden.
Ik hou van zijn levenslust. Van de energie, en de irritatie die hij heeft als hij futloos is. Van de vechtlust, als dat nodig is. Van de metaforen en vergelijkingen die altijd treffend zijn, ook als ze me niet zo goed uitkomen. Ik houd ervan hoe hij geen beren op de weg ziet, en als er wel beren zijn, hij ze één voor één aanpakt en uit de weg ruimt (in de overdrachtelijke zin dan hè, maar dat begreep je al wel). Ik houd van z’n vrijgevigheid, en zijn delen in wat hij heeft; ik mag altijd de laatste hap van z’n loempia (andersom komt dat tot mijn schaamte niet zo vaak voor). Ik houd van het kiezen voor het goede en juiste, al lonkt de andere kant. Ik houd van de vader die hij is voor onze kinderen; dat hij bereid is om te luisteren. O, en ik houd van zijn humor. De zelfspot om zichzelf, en de geintjes die op het randje zijn, of net even te grof (die de kinderen niet mogen horen), maar desondanks ontzettend grappig zijn. Maak me aan het lachen, en ik ben als was in je handen.
Ik moest denken aan onderstaand gedicht Voor een dag van morgen van Hans Andreus (1926 – 1977)
‘Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens,
ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man
alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.’