Ik zocht m’n opoe weer eens op. Dat gaat altijd gepaard met wat schuldgevoelens, want: ik moet vaker bezoekjes brengen.
M’n opoe loopt tegen de negentig, is nog heel kwiek, maar wel behoorlijk doof. Een gesprek voeren kan nog het beste getypeerd worden als twee individuen die mededelingen doen.
Door het kamerraam zag ik dat er nog twee andere bejaarden zaten. De gemiddelde leeftijd schoot omhoog. Drie bejaarden van minstens 80+, en ik.
Oud worden, ik zie ertegenop. Alles wat achteruitgaat, gaat hangen, wat je moet loslaten.
Maar ik stuitte op het volgende gesprek:
Oude man (broer van m’n opoe), mopperend, over z’n zorgappartement: ‘Ik vind er niks aan. Het is niet van mezelf.’
Kwieke vrouw van 80 (vriendin van m’n opoe): ‘Je moet niet klagen, zo gaat dat nou eenmaal. Oud worden is loslaten. En dat is niet leuk. Maar het is een mooie kamer, het eten is goed, en de verzorging ook.’
Oude man, mompelend mopperend: ‘Het is zo’n ondergang.’
Kwieke vrouw: ‘Het gaat ook niet om de ondergang. Het gaat om de opgang (wijst omhoog). Daar moeten we naar uitkijken. Het hemelse huis zal ook niet van onszelf zijn.’
En daar viel niets tegenin te brengen.
Maar ik kon die broer van m’n opoe zo goed begrijpen. Niet meer in je eigen huis kunnen wonen, een huiskamer delen met allemaal andere stoetelige bejaarden. Z’n hondje had hij niet mogen meenemen in het zorgappartement. ‘Kijk maar naar z’n foto,’ had m’n opoe gezegd.
Maar dat is toch niet helemaal hetzelfde.