Divers

Wie A zegt..

Gister hoorde ik iemand zeggen dat je gewoon ‘ja’ moet zeggen. Zeg gewoon ja, en begin ergens aan. Dat is een mooi voornemen, mooie gedachte, mooie aanzet tot meer actie.

Maar het moet natuurlijk geen ja zijn, omdat je geen nee durft te zeggen. Dan is het een laffe ja. Dan zal er ook weinig goeds uit de ja voortkomen.

In de afgelopen tijd heb ik op veel dingen ja gezegd, en in 9 van de 10 gevallen pakt het positief uit. Maar er zijn ook dingen die totaal ‘geen joy sparken’ en die aan het eind van de balans meer kosten dan opleveren.

En ergens mee stoppen vind ik moeilijk. Het principe van ‘wie a zegt, moet ook b zeggen’ zit diep in mij. Maar b zeggen tot in het oneindige hoeft ook niet per se, toch? Please? Wil iemand bevestigen dat het ok is om ergens mee te stoppen? Dat er geen groot gat valt. Dat de aarde niet stopt met draaien? Dat andere mensen het wel zullen oppakken?

Vandaag ben ik met mijn radiocolumn gestopt, en binnenkort ga ik ook iets anders afzeggen. En ik hoop dat iedereen me dan nog wel steeds leuk vindt.

Comfortabel

Er is een type mens, dat iets te comfortabel met zichzelf is. Vaak ook van middelbare leeftijd. En ik denk dat ik geconstateerd heb waaraan je dat kunt zien. Of, wat een soort fysieke uiting is van dat comfortabele: namelijk een te dikke buik. Een dikke buik die strakgespannen in een blouse zit, waarbij tussen elk knoopje een stukje opbollende stof zit, als een soort kijkgaatje naar die buik.

Verder een ietwat rood hoofd, en altijd een hijgerige stem. Dat hijgerige komt ook omdat dit type mens graag aan het woord is. Maar veel praten kost energie, en dat is nou net wat er bij dit type mens ontbreekt. Energie, vitaliteit. Ooit zal dat er wel geweest zijn, stel ik me zo voor. Maar ergens met het klimmen van de jaren, is de energie verloren gegaan in comfortabel zitten.

Ledigheid is des duivels oorkussen.

Mannen die roepen dat ze vermoeid zijn. Of benoemen dat ze indommelen. Of sloom zijn. Op de één of andere manier heb ik daar moeite mee. Ik geloof dat het lezen van De vreemdeling van Albert Camus daarom één groot genietmoment gaat worden. En ik zit nog maar bij hoofdstuk 1.

Personificatie

Binnen het domein van formuleren heb je een stijlfiguur die je personificatie noemt. Je dicht dan levenloze dingen menselijke eigenschappen toe. Zoals De zon lachte vriendelijk of De stad ademde zwaar.

Levenloze dingen kunnen menselijk aanvoelen. Geen idee welke psychologische verklaringen je daar aan kunt koppelen, maar ik heb dit meegemaakt bij één van onze auto’s.

Jaren terug weigerde de auto waarin ik toen reed om een bepaalde weg in te rijden, en voor mijn gevoel heeft dat mijn leven gered (en dat van onze twee jongens).

We hadden destijds een Mercedes GLC, een vrij opa-achtige auto, en ik zou Geert van het vliegveld in Rotterdam ophalen, op een zondagmiddag, terwijl er een sneeuwstorm door het land raasde. Ik nam ook onze twee jongens mee, toen nog een peuter en een dreumes. (Achteraf had ik dat anders moeten aanpakken, maar goed.)

Het sneeuwde zo erg dat op een gegeven moment alle wegen hagelwit waren, en alle wegbewijzering eronder gesneeuwd was. Ik reed ook op onbekend terrein, en kon het door de sneeuwval allemaal niet meer zo goed zien.

Ik zou een weg inslaan, of een weg oprijden, en plotseling begon de auto te schokken. Hij hield zichzelf tegen, het was echt tegensputteren. Ik begreep niet goed wat er gebeurde, maar het voelde alsof de auto iets tegen me wilde zeggen. Het was te vergelijken met een hond die plotseling niet verder wil, terwijl je aan de riem trekt om ‘m mee te krijgen.

Wat bleek: ik zou een weg inslaan waarmee ik op een verkeerde weghelft terecht zou komen. Ik zou gaan spookrijden. En de auto voorkwam dat.

Nu zijn er natuurlijk allemaal technologische verklaringen te bedenken waarom de auto deed wat hij deed. Maar dat gevoel van tegensputteren, van haperen, van niet die weg willen inslaan, dat overheerst. En ik ben tot op de dag van vandaag die auto daar toch dankbaar voor.

Lang verhaal, en waarom moet ik daar plots weer aan denken? We hebben afgelopen week honderden kilometers door besneeuwd landschap gereden, en onze lieve mooie auto heeft ons daar toch maar veilig doorheen geloodst.

Terug

Al een paar dagen probeer ik voor mezelf in woorden te vangen wat ik nou precies zo mooi aan onze vakantie in Zweden vond.

Het is niet per se de sneeuw, of de mooiheid van de dorpjes. Het is ook niet per se de kou, want eigenlijk houd ik daar niet zo van.

Het heeft iets te maken met de omgeving, met de natuur, met de uitgestrektheid ervan. Met hoe nietig je eigenlijk voelt als mens. We hebben urenlang, kilometerslang door het Zweedse landschap gereden, zonder ook maar één andere auto tegen te komen. Urenlang rijden over flink besneeuwde, ijzige wegen maakt dat je voelt dat je niet zoveel voorstelt als mens.

Tijdens een wandeling las ik een stukje proza wat me bijzonder aansprak:

Een paar dagen in de Zweedse natuur maakt dat ik plotseling ook wil wildkamperen. Een klein wandelingetje van 5km maakt dat ik nu ook met een grote rugtas om wandelend door de bergen wil, zelf vuur wil maken, koffie boven een vuurtje wil drinken, geen luxe voorzieningen om me heen heb.

Zoiets is eigenlijk helemaal niks voor mij (ik houd er niet eens van om buiten Europa op vakantie te gaan) en daarom wil ik het denk ik het juist. Wat blijft er over als je comfortabele geconstrueerde leventje wegvalt?

Kwa kwa kwak

Het woordje ‘qua’ is van oorsprong geen Nederlands woord, maar een Latijns woord.

Het is een wel een veelgebruikt woord in de Nederlandse taal, omdat het zoiets betekent als ‘wat betreft’. Eigenlijk zou je zo’n constructie met het woordje qua moeten proberen te vermijden.

Dus niet de zin: het is een raar woord qua betekenis. Maar beter: de betekenis van het woord is raar.

Als je dan toch het woordje qua gebruikt, spel het dan wel goed. Geregeld zie ik ‘kwa’ voorbijkomen. Maar ik vraag me dan oprecht af: hoe kom je erbij om het zo te spellen?

Ergens snap ik dat natuurlijk wel, het fonetisch spellen van woorden, maar nergens in (goed) geschreven taal kom je de spellingswijze van ‘kwa’ tegen. (Ik heb zelfs nog even nagezocht of het ook een goedgekeurde spellingswijze is die de Nederlandse Taalunie hanteert, maar nee.)

Concluderend: qua is al geen mooi woord om in zinnen te gebruiken, maar als je het gebruikt, gebruik het dan kwa spellingswijze wel goed.

Het huis van Sarah

Gister beleefde ik Het huis van Sarah van Theatermakers Radio Kootwijk. Een theaterstuk van ongeveer tweeënhalf uur over techniek en technologie, begeleidt door een Sarah, die via een app tegen je praat.

Wat was het leuk. Je gaat met een klein publiek van kamer naar kamer (containers omgebouwd tot decor) en komt in aanraking met verschillende invalshoeken en vragen over de techniek van de toekomst.

Helaas mochten we geen foto’s delen van de binnenkant van de kamers met publiek.

Maar stel je voor: je komt een container binnenwandelen, en je hebt er al een paar kamers gehad: de hartkamer, het transformatiehuisje, en de Greenroom.

Vol verwachting loop je de container de Sky highroom binnen en je ziet allemaal ladders staan, met daarboven gaten in het plafond. Je klimt nieuwsgierig op een ladder en plotseling ontvouwt er zich een nieuw decor: links en rechts van je zie je ook hoofden oppiepen, en je bent in de wolken beland, waar een dromer en visionair je meeneemt naar de ongekende mogelijkheden van digitalisering.

De setting alleen al maakte het zo grappig, dat het moeilijk was om niet te genieten.

Willekeurig

Het idee gaat dat je altijd wel wat te schrijven hebt, als je eenmaal begint met schrijven. Maar deze week kwam er zo weinig in me op. Zo weinig wat het de moeite waard maakte om het op te schrijven. Terwijl ik heus een prima week had.

Na de boekenclubavond realiseerde ik me hoe tof het is om met elkaar over boeken te praten, omdat ik ook na deze avond allerlei inzichten en verbanden opdeed die ik zelf niet uit het boek gehaald had.

Deze week was ik een paar keer in gesprek met iemand die ik verder niet kende, en ik realiseerde dat ik wel een paar keer verontschuldigend zei ‘sorry, ik mag graag overdrijven.’ Ik overdrijf kennelijk nogal graag. Of, ik beschrijf situaties graag hyperbolend.

Vanochtend deed ik iets waar ik blij van werd: een uur lang stofzuigen. En alsof met het stofzuigen de mist in m’n hoofd ook opklaarde, gaandeweg werd ik weer opgewekt.

Dom dommer domst

Ik zou een matig verhaal schrijven over een schuldgevoel dat ik had (heb) om iets kleins of iets groots; het is maar hoe je het bekijkt.

Maar het gevoel van domheid dat me zojuist overviel, overtreft het schuldgevoel. Foei foei, wat kan ik soms naïef zijn.

FG wilde met z’n moat een kampvuur maken in onze tuin, maar dat mocht niet van mij. Hun vuurtje voor vuur bleef branden, dus ze zochten een andere manier om toch een fikkien te stoken. Ze bedachten dat ze met een lamp en een stuk glas wel een vonk konden krijgen, en zo alsnog een kampvuur aankrijgen.

Ik krijg vaak niet eens de open haard aan, dus ik dacht, laat maar knaken. Maar jawel, even later zie ik een klein vuurtje.

Ik oprecht verbaasd, en wilde eigenlijk boos worden, want toch een vuur, terwijl dat niet mocht. Maar ik vond het toch ook heel bijzonder. Hups, even een fotootje maken bij het vuur, daarna doven, en dan naar binnen. Ook de moeder van FG z’n moat nog even op de hoogte gebracht van het wonderlijke ‘vuur door lamp en glas.’

‘s Avonds laat ik FG aan Geert vertellen hoe ze vuur hebben gemaakt, en met opgetrokken wenkbrauwen luistert Geert naar FG, en ik zie hoe dit verhaal hem niet bevalt. Ik daarop nog ‘luister nou eens positief.’

Geert tegen FG: ‘En nu even eerlijk, jullie hebben dat gewoon aangestoken, toch? Het is gans onmogelijk wat jullie vertellen.’ FG en Kalle kijken schaapachtig en ietwat zenuwachtig proesten ze het uit dat ze het gewoon aangestoken hebben met aanmaakblokjes en een aansteker.

Waarschijnlijk had jij het ook al door bij de eerste regels, dat ik flink in het ootje genomen was.

Ik dus niet. Oelewapper die ik ben.

Magie

Travel and tell no one, live a true love story and tell no one, live happily and tell no one, people ruin beautiful things.

Kahlil Gibran

Ik las dit citaat en ik sloeg ‘m op, omdat ik ‘m zo mooi en waar vind. Je eigen ideetjes, fantasietjes, pleziertjes, ze zijn echt, ze zijn waar, zolang ze in je hoofd bestaan.

En andere heel mooie uitspraak van Kahlil Gibran hoorde ik jaren geleden in Dronten, voorgedragen door mijn collega Engels, in prachtig aangezet Engels.

Your children are not your children. They come through you, but not from you. And though they are with you, yet they belong not with you.

Het is echt de moeite waard om het hele gedicht Your Children van Kahlil Gibran te lezen. Mijn collega Engels droeg dit gedicht aan een vwo 4 klas voor, maar je merkte dat de puberzieltjes er niet allemaal even ontvankelijk voor waren.

Maar je weet dat niet. Niet zeker. Je weet niet wie je op welk moment raakt met iets. Je kunt stellen dat een 16-jarige niet zit te wachten op een gedicht over hoe je naar kinderen zou moeten kijken. Maar moet je dan stoppen met het voeden van mooie gedachtes? Van interessante zienswijzen? Van een ander perspectief?

Nee, beslist niet. Juist het onderwijs zou de plek moeten zijn waar je gevoed moet worden met iets waar je zelf niet opkomt, of niet over nadenkt, of niet van bewust bent.

De laatste tijd lees ik met interesse allerlei opiniërende stukken over het onderwijs. Eén daarvan ging over dat we het onderwijs níet moeten aanpassen aan de leerling (wat met gepersonaliseerd leren, en al dat soort fancy concepten wel het geval is), maar dat de kern van het onderwijs juíst is dat we de leerling helpen om aan te sluiten bij een wereld die net een stapje hoger of verder ligt.

Daar vindt de magie plaats.

Navigate